Over genetische manipulatie in voedsel bestaan veel misverstanden.
Het roze bedrog: de mythe van aangeboren homoseksualiteit
“Homoseksualiteit is zo oud als de wereld. Hoe kan een eigenschap die per definitie tot minder voortplanting leidt, zo hardnekkig zijn?” Zo begint het artikel van Simon Rozendaal in de Elsevier van 8 februari 2014. De titel op de cover belooft een wetenschappelijke verklaring voor het roze raadsel, een verklaring voor het voortbestaan van homoseksualiteit. Het artikel maakt die belofte echter niet waar, zoals in onderstaand artikel zal worden aangetoond.
Leugens
Het is niet alleen interessant om dit artikel te bespreken en analyseren, maar het is tevens exemplarisch voor het debat over homoseksualiteit. De wetenschappelijke feiten worden hierbij gemakkelijk terzijde geschoven ten behoeve van de ideologie die ten koste van alles verdedigd moet worden, desnoods met leugens: Homoseksualiteit is aangeboren en kan niet veranderd worden, homoseksueel gedrag kan daarom niet veroordeeld worden, je kunt mensen immers niet verwijten dat ze zijn zoals ze zijn. Dat ze willen leven zoals ze geboren zijn.
Is Simon Rozendaal van mening veranderd?
Rozendaal begint over die achterlijke Russen die in overgrote meerderheid ervan overtuigd zijn dat homoseksualiteit tegennatuurlijk is. Gelukkig, zo stelt hij, mogen bewoners van het liberale westen nu trots uitroepen dat het hun niets uitmaakt wie wat met wie doet. Alhoewel, zo gaat hij verder, die liberale westerse mensen zich tot voor kort ook liever geen voorstelling maakten van wat homo’s (vooral de manen) onder de lakens zoal uitspoken. Maar volgens mij was Simon Rozendaal zelf ook iemand die dit soort activiteiten van homo’s onnatuurlijk vond. Zo schreef hij in 2009 in de Elsevier: “Een anus is een uitgang en geen ingang.”[1] Dit klinkt voor mij toch alsof homoseksualiteit tussen twee mannen onnatuurlijk is…
Maar nog even terug naar wat Simon Rozendaal aan het begin van zijn huidige artikel zegt: “Tegenwoordig mogen bewoners van het liberale Westen trots uitroepen dat het hun niets uitmaakt wie wat met wie doet”. Is dat echt waar? Immers vrijwel alle mensen, ook die in het liberale Westen, vinden dat een pedofiel niet mag doen wat hij wil met een kind. En wie maakt het niets uit wanneer een zoon een seksuele relatie begint met zijn moeder? Om maar een paar voorbeelden te noemen. Het is dus niet waar dat het niets uitmaakt wie wat doet met wie.
Is homoseksualiteit tegennatuurlijk?
“Als homoseksualiteit iets niet is, dan is het wel tegennatuurlijk”, aldus Rozendaal. “Integendeel, het is wijdverbreid in de natuur.” Rozendaal verwijt sommige homohaters, zoals hij ze noemt, dat ze zich op de natuur beroepen door erop te wijzen dat zelfs dieren geen homoseksueel gedrag vertonen. Iets dat volgens hem pertinente onzin is, hij noemt de bekende voorbeelden van homo flamingo’s en chimpansees, sterker nog, er zouden wel 450 soorten zijn bij wie homoseksueel gedrag voorkomt. Daarom vindt hij de claim van tegennatuurlijkheid zo belachelijk. Maar ik denk dat hij de term tegennatuurlijk niet goed begrepen heeft, in ieder geval niet de manier waarop de Katholieke Kerk die term gebruikt. Wat bedoelt de Katholieke Kerk met tegennatuurlijk?
Tegennatuurlijk is datgene wat strijdig is met de natuurwet. “De natuurwet is niets anders dan het licht van de rede, in ons gestort door God; door haar weten wij wat we moeten doen en wat we moeten vermijden. Dit licht, of deze wet, is door God aan ons gegeven bij de Schepping…. De natuurwet, aanwezig in het hart van ieder mens en vastgesteld door de rede, is universeel en haar geboden en gezag strekken zich uit over alle mensen.” (Catechismus van de Katholieke Kerk, art. 1955). Tegennatuurlijk is dus alles wat met die natuurwet strijd. Zo hoef je geen christen te zijn om stelen verkeerd te vinden, of bedrog of moord, en dat komt omdat die wet in het hart van elk mens ligt, het is zijn geweten. Kenmerk van deze natuurwet is dat ze onveranderlijk is, ze is niet afhankelijk van een bepaalde cultuur, tijd, omstandigheden enz. Dat homoseksualiteit tegennatuurlijk is, is een onderdeel van deze natuurwet. In de woorden van de Katholieke Catechismus: “Steunend op de heilige Schrift, die deze betrekkingen voorstelt als een ernstige ontaarding, heeft de Overlevering steeds verklaard dat ‘homoseksuele daden intrinsiek ongeordend zijn’. Ze zijn in strijd met de natuurwet.” (art. 2357).
Zoals Rozendaal terecht concludeert is het feit dat homoseksualiteit niet in de natuur voorkomt geen goed argument tegen homoseksualiteit, daar heeft hij gelijk in. Maar het omgekeerde, dat homoseksualiteit wel, en zelfs heel veel, voorkomt in de natuur, is geen goed argument pro homoseksualiteit. Er zijn immers heel veel dingen die in de natuur veel voorkomen, die wij als mensen toch echt amoreel vinden, zoals: kannibalisme, doden van je echtgenoot na het hebben van geslachtsgemeenschap, eten van eigen uitwerpselen, enzovoorts.
Is homoseksualiteit een hersenafwijking?
Toen er in de jaren 70 onderzoek gedaan werd naar verschillen in de hersenen van homo- en heteroseksuelen dacht de homobeweging dat homoseksualiteit afgedaan zou worden als een hersenafwijking. Daarom werd hersenonderzoeker Dick Swaab zwaar aangevallen door de homobeweging, ze waren bang dat hij als een soort nazi zou proberen om hun hersenen aan te passen. Maar daarmee reageren ze volgens Simon Rozendaal net zoals Sarah Palin, de voormalige gouverneur van Alaska, die er vanuit gaat dat homoseksualiteit niet aangeboren, maar een bewuste keuze is.
Het onderzoek van Swaab, waar Rozendaal zich op beroept, bestaat uit het zoeken van eigenaardigheden in de hersenen van een heel klein aantal overledenen van wie gezegd wordt dat ze homo waren, en die te vergelijken met hersenen van beweerde hetero’s; maar dit is een zo speciale selectie dat je er geen enkele conclusie uit kunt trekken (beide groepen zijn totaal niet representatief en het gaat om junks). Hij probeerde door het tellen en opmeten van cellen in bepaalde hersendelen, waarvan hij dacht dat ze met sekse of seksualiteit te maken hebben, verschillen te ontdekken tussen beweerde homo’s en hetero’s. Hij gaat uit van het inmiddels achterhaalde idee dat àls je zulke verschillen kunt aantonen, dat je daarmee een oorzaak van homoseksualiteit gevonden hebt. Dit is de oude, en hardnekkige denkfout: dat een correlatie, een samenhang, het bewijs is van een oorzakelijk verband. In werkelijkheid is er hoe langer hoe meer evidentie dat hersendelen veranderen ten gevolge van gewoontes/gedrag, en vooral van medicaties. De veranderde hersenen zijn dus eerder een gevolg dan een oorzaak.
Is het aangeboren?
Maar is homoseksualiteit aangeboren? Volgens Rozendaal zijn de aanwijzingen daarvoor nu nog veel sterker dan in 1990. Daarnaast is 90% van de homomannen van mening dat hun homoseksualiteit aangeboren is. Bij vrouwen is dit wel anders, zo wordt gesteld. Bij vrouwen is de seksualiteit minder eenduidig en meer ‘aangeleerd’ (‘verworven’) dan bij mannen. Als bewijs voor het aangeboren zijn van homoseksualiteit wordt verwezen naar studies met tweelingen. Bij broers is de kans dat wanneer één van de broers op mannen valt, ook de ander volgens eigen zeggen homoseksueel is 9 tot 12%. Bij tweelingen is het effect nog sterker, wanneer de ene helft van een twee-eiige tweeling homoseksueel is, dan is de kans dat de tweelingbroer ook langdurig op mannen valt 20 procent. Bij eeneiige tweelingen is dat percentage zelfs 30 tot 50 procent, zo wordt beweerd in het Elsevier artikel. Maar dit is geen bewijs voor een genetische verklaring, want wanneer de oorzaak genetisch zou zijn, dan zou je verwachten dat twee-eiige tweelingbroers en gewone broers evenveel kans hebben op homoseksualiteit, omdat hun genen beide evenveel verschillen, maar dat is dus niet het geval.
Er is na de studie die Elsevier noemt veel meer en beter onderzoek gedaan. Bij studies waarbij de proefpersonen geselecteerd zijn met de zogenaamde sneeuwbalmethode (de ene deelnemer vraagt andere bekenden van hem/haar om ook deel te nemen) zijn de concordantiepercentages veel lager, namelijk tussen de 11-14% voor eeneiige tweelingen en 0-12% voor twee-eiige tweelingen[2]. In de grootste studie ter wereld waren de getallen het laagst, namelijk 10-12% voor eeneiige tweelingen en tussen de 6 en 9% voor twee-eiige tweelingen[3]. Aan deze laatste studie deden 66 tweelingen mee, terwijl aan eerdergenoemde studies niet meer dan 30 tweelingen meededen. Hieraan zie je dus dat naarmate de groep representatiever wordt de concordantiepercentages lager worden. De verschillen tussen de oude en veel nieuwe studies kunnen dus verklaard worden door een verschil in selectieprocedure. Concluderend kunnen we stellen dat het onderzoek bij tweelingen een bewijs is dat er geen genetische oorzaak voor homoseksualiteit is.
Is het hormonaal bepaald?
Wanneer iets aangeboren is kan het in de genen zitten, maar een andere optie is dat er factoren zijn in de baarmoeder die invloed hebben op het ongeboren kind. Zo wordt bijvoorbeeld in dit Elsevier-artikel beweert dat de hoeveelheid testosteron homoseksualiteit veroorzaakt. Is die concentratie testosteron laag, dan ontwikkelen de hersenen zich in een meer feminiene richting, inclusief een seksuele voorkeur voor mannen. Is er veel testosteron, dan ontwikkelt zich een voorkeur voor vrouwen. Maar er is geen bewijs is voor pre-natale of postnatale hormonale afwijkingen, homoseksuelen hebben normale geslachtshormonen, in tegenstelling tot wat men vroeger dacht [4].
Het klopt dat vrouwen die tijdens de zwangerschap blootgesteld zijn aan hoge doses testosteron vaker lesbisch worden, alhoewel dit in de meerderheid van de gevallen niet zo is[5]. Deze vrouwen ontwikkelen semi-mannelijke genitaliën (naast andere symptomen), terwijl ‘gewone’ lesbische vrouwen fysiek gezien helemaal normaal zijn. Het ligt meer voor de hand dat er bij de ‘mannelijke’ vrouwen, met afwijkingen aan de genitaliën, een psychologische oorzaak is voor hun lesbische gevoelens. Het is immers logisch te denken dat deze vrouwen zich als vrouw zijnde minderwaardig voelen en dat hun lesbische gevoelens daarmee samenhangen. Het vreemde is dat de meeste onderzoekers die optie niet eens bespreken, laat staan verder onderzoeken.
Er is dus geen verband aangetoond tussen hormonale afwijkingen en homoseksualiteit.[6] Homoseksualiteit is niet genetisch bepaald, maar ook niet hormonaal.
Evolutionair uitsterven?
Het artikel van Simon Rozendaal in de Elsevier begint met deze vraag: “Hoe kan een eigenschap die per definitie tot minder voortplanting leidt, zo hardnekkig zijn?” Rozendaal legt het uit: ”De meeste hedendaagse studies suggereren dat homo’s 80 procent minder nageslacht hebben dan hetero’s.” Zo’n eigenschap is in twintig generaties (vier- tot vijfhonderd jaar) verdwenen. In sommige cycli van zijn model duurt het iets langer (vijftig generaties), maar er bleek geen enkel scenario denkbaar waarbij een eigenschap die 80 procent minder nageslacht voortbrengt een constante was in de menselijke geschiedenis.“ Nogal logisch, want velen zijn ongetrouwd, en die het wel zijn getrouwd scheiden meestal en verwekken sowieso minder kinderen. “Zoals Yoder schrijft: ‘Als evolutiebioloog moet ik toegeven dat mijn seksuele geaardheid een raadsel is.’”
Welke verklaringen hebben wetenschappers hiervoor? Eén ervan is dat homo’s het voortplantingssucces van hun familieleden zouden bevorderen (kin selection). Homo’s zouden vaker op hun neefjes en nichtjes passen en die zouden daardoor een grotere overlevingskans en daarmee een evolutionair voordeel hebben. Deze optie wijst Rozendaal (terecht) zelf van de hand, als zijnde behoorlijk geconstrueerd.
Een enigszins verwante theorie is dat homoseksualiteit weliswaar het individuele succes bij de voortplanting vermindert, maar dat het positief kan werken voor de groep. Maar ook die theorie wordt even later van de hand gewezen: “Groepsselectie is in de evolutiewetenschap echter omstreden. Zo is de Britse neodarwinist Richard Dawkins fel gekant tegen redeneringen waarin natuurlijke selectie op groepsniveau werkt. De evolutie draait om individuen en nog specifieker, om genen, zo stelt hij. Niet om groepen.”
Maar hoe is het dan wél evolutionair te verklaren? Rozendaal: “De interessantste hedendaagse theorie is dat homoseksualiteit een onbedoelde bijwerking is van één of meer genen die wel degelijk positieve voortplantingseffecten hebben.” Gesuggereerd wordt dat er meerdere genen zijn die samen zorgen voor het al dan niet homo zijn. Rozendaal komt hier aan met even vergezochte als onbewezen fantasieën.
Maar wat is dan wél de oorzaak?
Homoseksualiteit is dus niet genetisch of hormonaal bepaald, is niet aangeboren. Maar in welke richting moeten we de oorzaak van homoseksualiteit dan wél zoeken? De grootste correlatie bestaat er tussen homoseksualiteit en gender non-conformisme in de vroege jeugd en pubertijd[7]. Het is een gebrek aan integratie in de wereld van de jongens of meisjes en de gevoelens die bij deze wereld horen. Deze correlatie is aangetoond in klinische en niet-klinische studies, in verschillende landen en diverse generaties. Zelfs auteurs die wel geloven in een biologische verklaring geloven dat deze samenhang bestaat (Hamer, LeVay, Bailey). Maar hoe kan het dat een jongen zich niet goed kan integreren in de mannenwereld? Een grote meerderheid van de homoseksuele mannen meldt een emotionele afstandelijkheid tot hun vader of een verstoorde of afwezige relatie met hun vader. Er is geen vertrouwelijkheid tussen vader en zoon en geen positieve ouderlijke invloed. Deze psychologisch afwezige vader gaat vaak samen met een overmatige invloed van de moeder, dit uit zich in bezitterigheid, overmatige bezorgdheid, verwennen en infantilisering etc.[8] Het effect van een dergelijke opvoeding is ontoereikende mannelijkheid, zowel mentaal als ook gedragsmatig. Daardoor worden gewoonten gevormd als bangheid, overgevoeligheid, gebrek aan hardheid, gebrek aan initiatief, onderdanigheid, naïviteit, narcisme, etc.
In de jeugd van lesbische vrouwen zijn vrouwelijke gewoontes, interesses en rollen dikwijls zwak ontwikkelt, of zelfs ontmoedigt, of speelden jongensachtig makende invloeden een rol. De invloed van moeder en de band met haar was vaak te zwak. Sommigen waren teveel een vaderskind. En er zijn meerdere studies die aantonen dat seksueel misbruik door mannen bij lesbische vrouwen twee maal zo veel voorkomt als bij heteroseksuele vrouwen[9]. Bij mannen is het effect nog groter. De kans dat mannen die misbruikt zijn later seksueel actief worden met andere mannen is 6,75 keer zo groot als mannen die niet misbruikt zijn[10]
Veel van de ouders van homoseksuelen hebben ook emotionele problemen en veel huwelijken zijn niet gelukkig. In die zin kun je zeggen dat veel homoseksuelen het slachtoffer zijn van de persoonlijkheid en de relatieproblemen van hun ouders. Deze ouder-kind en andere gezins-factoren zijn belangrijk geweest bij de vorming van dat zg. gender non-conformisme, karaktertrekken en interesses die minder jongensachtig en mannelijk zijn bij jongens en minder meisjesachtig en vrouwelijk bij meisjes. Psychologen spreken van onvoldoende “gender identificatie. Onder hen is een duidelijke consensus dat dit de basis is waaruit een verdere homoseksuele ontwikkeling kan voortkomen.[11]
Keert het gezond verstand terug?
In sommige opzichten lijkt het tij te keren en worden de wetenschappelijke feiten langzamerhand erkent. Zo stond er in augustus 2015 een artikel in de NRC met de titel ‘Wetenschap achter biologisch homo-onderzoek is wankel’. In ‘Vrij Nederland’ stond in dezelfde maand een essay met de titel ‘Weg met de geboren homo’. Dat is op zich goed nieuws, omdat het nu eenmaal de feiten zijn. Maar toch nemen ook deze artikelen het niet al te nauw met de waarheid. Zo zegt het NRC artikel dat een Zweedse tweelingstudie aantoont dat erfelijkheid homoseksueel gedrag bepaalt voor 35 à 39% bij mannen en 18 à 19% bij vrouwen, de rest zou aan omgevingsfactoren te wijten zijn. Het is niet helemaal duidelijk over welke studie gesproken wordt, maar gezien de studies die eerder in dit artikel al werden genoemd is het genoemde percentage veel te hoog.
Verder wordt er in dit NRC artikel gezegd “Mogelijk onderschatten wetenschappers het idee dat homoseksueel gedrag zó normaal is dat het bij alle mensen min of meer aanwezig is.” Maar onderzoeken tonen aan dat slechts een heel klein deel van de mannelijke bevolking exclusief homoseksueel gedrag vertoont (gemiddelde van de verschillende onderzoeken is minder dan 1%)[12]. Zie onderstaande grafieken. Bij biseksuele plus exclusief homoseksuele gevoelens ligt het percentage iets hoger, rond de drie procent. Het klopt dus niet dat homoseksueel gedrag zo normaal is dat het bij alle mensen min of meer aanwezig is.
Concluderend
In dit artikel van Simon Rozendaal wordt de schijn van wetenschap en objectiviteit opgehouden, maar ook niet meer dan een schijn, want echt wetenschappelijk is het artikel niet. Homoseksualiteit is bewezen niet genetisch of hormonaal bepaald en is niet aangeboren. De oorzaak ligt veeleer in gender non-conformisme, karaktertrekken en interesses die minder jongensachtig en mannelijk zijn bij jongens en minder meisjesachtig en vrouwelijk bij meisjes. Vooral ouder-kind en andere gezins-factoren zijn belangrijk bij de vorming van dat zg. gender non-conformisme. Psychologen spreken van onvoldoende “gender identificatie. Onder hen is een duidelijke consensus dat dit de basis is waaruit een verdere homoseksuele ontwikkeling kan voortkomen.
Maar waarom is deze discussie over het aangeboren zijn van homoseksualiteit nu zo belangrijk? Wanneer homoseksualiteit aangeboren is dan kun je dit gedrag niet veroordelen, je kunt mensen immers moeilijk verwijten dat ze zijn zoals ze zijn, zo zeggen velen. Maar wanneer aangetoond zou worden dat pedofilie aangeboren zou zijn dan wil dat toch nog niet zeggen dat we goedkeuren dat pedofielen kinderen misbruiken. Aangeboren zijn van een eigenschap maakt deze eigenschap dus moreel gezien nog niet goed. Verder is wat homoseksualiteit betreft dus helemaal niet aangetoond dat het aangeboren is. Integendeel.
Maar waarom houden zo velen dan toch vast aan die idee van aangeboren zijn van homoseksualiteit, ondanks dat het tegendeel bewezen is. Dat is omdat het voor het geaccepteerd krijgen van homoseksualiteit zo effectief is. Opiniepeilers van Gallup in Amerika toonden aan dat steeds meer Amerikanen aannemen dat homoseksualiteit aangeboren is, het aantal mensen dat vind dat homo’s en lesbiennes gelijke rechten moeten krijgen en moeten kunnen trouwen houdt hiermee gelijke tred.
Bronnen:
[1]http://www.elsevier.nl/Algemeen/blogs/2009/11/Daar-is-de-anus-niet-voor-ontworpen-ELSEVIER251003W/
[2] J.M. Bailey et al., “Genetic and Environmental Influences on Sexual Orientation and Its Correlates in an Australian Twin Sample,” Journal of Personality and Social Psychology 78 (2000): 524– 536
[3] N. Långström et al., “Genetic and Environmental Effects on Same-Sex Sexual Behavior,” Archives of Sexual Behavior 39 (2010): 75– 80.
[4] Byne, “Science and Belief,” 336, 337.
[5] H.F.L. Meyer-Bahlburg, “Gender and Sexuality in Classic Congenital Adrenal Hyperplasia,” Endocrinology and Metabolism Clinics of North America 30 (2001): 155– 171
[6] L.J. & Byne, W. Sexual orientation in men and women. In: Hormones, Brain and Behavior. Eds. A.P. Arnold et al. New York: Academic Press, 2009, 2429-2448.
[7] Een onderzoek naar de studies tot de Jaren tachtig: van den Aardweg, 1986, Tabel 13.1Bem, D.J. Exotic becomes erotic: A developmental theory of sexual orientation. Psychological Review, 1996, 103, 320-335
[8] Naar: ‘On the Psychogenesis of Homosexuality’, van Gerard J.M. van den Aardweg, Ph.D. The Linacre Quarterly, 2011, 78, 3, 330-354
[9] Nichols M. 1988. Bisexuality in women. Myths, realities and implications for therapy. Women and Therapy 7, 235–252.Gundlach RH, Riess BF. 1967. Birth order and sex of siblings in a sample of lesbians and non lesbians. Psychological Reports 20, 61–63.Purcell DW, Patterson JD, Spikes PS. 2008. Childhood sexual abuse experienced by gay and bisexual men: understanding the disparities and interventions to help eliminate them. In Unequal Opportunity. Health Disparities Affecting Gay and Bisexual Men in the United States, RJ Wolitski, R Stall, and RO Valdiserri, eds. (New York: Oxford University Press), pp. 72–96.
[10] Wilson HW, Widom CS. 2010. Does physical abuse, sexual abuse, or neglect in childhood increase the likelihood of same-sex sexual relationships and cohabitation? A prospective 30-year follow-up. Archives of Sexual Behavior 39, 63–74.
[11] van den Aardweg, G.J.M. Homosexuality and Hope. Ann Arbor MI: Servant Books, 1985; Nicolosi, J. Reparative therapy of homosexuality. Northvale NJ: Aronson, 1991; Medinger, A. Growth into manhood. Colorado Springs CO: Waterbrook Press, 2000.
[12] N. Whitehead, My Genes Made Me Do It!
Laatst bijgewerkt: 24 november 2023 06:40